Nieuws

Nieuw Boek 6: De aansprakelijkheid van bestuurders en werknemers

6/12/2024

Op 1 januari 2025 zal het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot buitencontractuele aansprakelijkheid inwerking treden. De nieuwe wetgeving zal van toepassing zijn op de feiten die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding en dus niet op de toekomstige gevolgen van feiten die zich vóór de inwerkingtreding hebben voorgedaan.

Aangezien het nieuwe Boek 6 enkele belangrijke wijzigingen doorvoert, staan wij iedere week stil bij één van deze wijzigingen, zodat u op de hoogte bent van de toekomstige veranderingen.

Deze week staan we stil bij de onderlinge relatie tussen artikel 6.3, §2 NBW en de bijzondere wetgeving betreffende hulppersonen.

Zoals reeds uitvoerig besproken op onze website zal vanaf 1 januari 2025 de figuur van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent uit het recht verdwijnen, tenzij partijen contractueel anders bedingen. Voor enkele categorieën hulppersonen kent de wet bijzondere wetgevingen waarin de draagwijdte van hun quasi-immuniteit betreffende hun burgerrechtelijke aansprakelijkheid verder uitgewerkt wordt.

Er zijn vijf soorten hulppersonen die genieten van een bijkomende regelgeving inzake hun quasi-immuniteit, zijnde;

In dit nieuwsartikel staan we stil bij de invloed die artikel 6.3, §2 NBW zal hebben op deze regelgevingen, specifiek de regelgeving betreffende bestuurders en werknemers.

I. Aansprakelijkheid van bestuurders

In één van onze laatste artikelen hebben we reeds aangestipt hoe onder het oude recht de aansprakelijkheid van rechtspersonen fungeert wanneer een van hun bestuursorganen een fout heeft begaan. In dergelijk geval zal de rechtspersoon zelf aansprakelijk gesteld worden voor de rechtshandelingen van zijn bestuursorganen, en dit op basis van de orgaantheorie. Wanneer bestuursorganen deze rechtshandelingen stellen, worden zij beschouwd als een hulppersoon van de vennootschap. Indien er een contract afgesloten wordt met een klant, dan zal het de rechtspersoon zijn die zich verbonden heeft met de daarin opgenomen verbintenissen. De bestuurder die vervolgens de contractuele verbintenissen uitvoert is geen medecontractant. Indien er een fout plaatsvindt tijdens de uitvoering van de overeenkomst, kan er evenwel geen buitencontractuele vordering tegen de bestuurder ingesteld worden. Hij treedt immers op in naam en voor rekening van de rechtspersoon, en zal op basis van de leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent niet buitencontractueel aansprakelijk gesteld kunnen worden door de klant/de derde. De klant zal als vrijwillige schuldeiser [1] enkel een vorderingsrecht hebben ten aanzien van zijn medecontractant, de vennootschap.

Er kan echter ook sprake zijn van onvrijwillige schuldeisers [2] die schade lijden doordat de rechtspersoon en/of diens bestuursorganen een onrechtmatige daad[3] hebben begaan. De door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade dient evenwel te verschillen van schade die voortvloeit uit de foutieve uitvoering van de contractuele verbintenissen. In zulks geval kan de schuldeiser zowel ten aanzien van de rechtspersoon als de bestuurder een buitencontractuele vordering instellen. De bestuurder zal zich hier niet kunnen beroepen op de leer van de quasi-immuniteit – ook niet wanneer hij deze onrechtmatige daad stelde in zijn hoedanigheid[4] van bestuurder tijdens het uitoefenen van zijn bestuurstaak. Een onvrijwillige schuldeiser geniet dus van een ruimer vorderingsrecht dan een vrijwillige schuldeiser.

Vanaf 1 januari 2025 zal dit evenwel veranderen. De vrijwillige schuldeiser zal op basis van artikel 6.3, §2 NBW wél in de mogelijkheid zijn om een buitencontractuele vordering in te stellen ten aanzien van de bestuurder – tenzij de wet of het contract anders bepaalt.

Naast deze gemeenrechtelijke bepaling is er ook nog een bijzondere regelgeving, opgenomen in het WVV, van toepassing, namelijk de bestuurdersaansprakelijkheid.[5] Op basis van Boek 2 van het WVV genieten zowel benoemde als feitelijke[6] bestuurders van enkele wettelijk verankerde aansprakelijkheidsbeperkende verweermiddelen, dewelke zij kunnen inroepen wanneer een buitencontractuele vordering tegen hen wordt ingesteld. Zo bepaalt artikel 2:56, (1) WVV dat bestuurders enerzijds aansprakelijk gesteld kunnen worden indien de fout die zij hebben begaan tijdens de uitoefening van hun functie van buitencontractuele aard is. Ze zijn anderzijds ook aansprakelijk wanneer de genomen beslissing of de gestelde handeling er eentje is die redelijkerwijs niet van een normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurder in dezelfde omstandigheden geplaatst verwacht wordt. Tot slot zal, wanneer er een vordering wordt ingesteld ten aanzien van de bestuurder, artikel 2:57 WVV voorzien in een CAP/ een maximumbedrag dat er van de bestuurder gevorderd kan worden.

Door de inwerkingtreding van artikel 6.3, §2 NBW zal de bestuurder ook gebruik kunnen maken van de dubbele doorwerking van verweermiddelen. Hij zal zich tevens kunnen beroepen op de verweermiddelen die opgenomen zijn in de overeenkomst tussen de vennootschap en de vrijwillige schuldeiser.[7] Indien in die contractuele relatie werd bedongen dat artikel 6.3, §2 NBW niet van toepassing wordt geacht – en de leer van de quasi-immuniteit dus van toepassing blijft – kan de bestuurder deze bepaling inroepen ten aanzien van de derde. Het zal evenwel afwachten zijn hoe in de praktijk omgegaan zal worden met deze exoneratieclausule, meer bepaald of deze in het hoofdcontract, het ondercontract, dan wel in beide dient opgenomen te worden. De bestuurder zal zich natuurlijk ook kunnen beroepen op zijn eigen overeenkomst met de vennootschap om verweermiddelen in te roepen, maar hier dient evenwel een kleine kanttekening bij gemaakt te worden. Conform artikel 2:58, (3) WVV is het namelijk niet toegelaten om in de overeenkomst tussen de rechtspersoon en bestuurder bijkomende bepalingen op te nemen die de aansprakelijkheid beperken. Een clausule opnemen dat artikel 6.3, §2 NBW uitsluit zal hoogstwaarschijnlijk voor niet geschreven gehouden worden door artikel 2:58, (3) WVV. Indien uit de praktijk blijkt dat het zowel in het hoofd- als ondercontract dient opgenomen te worden, kan dit een probleem vormen.

Het zal dus af te wachten zijn hoe de verhouding tussen Boek 6 NBW en Boek 2 WVV zich in de praktijk verder zal ontplooien betreffende de bestuurdersaansprakelijkheid. Het is in ieder geval aangeraden om de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeringen te herbekijken om het verhoogd risico in te dekken, en de uitsluiting van artikel 6.3, §2 NBW reeds in de hoofdcontracten (rechtspersoon-klant) op te nemen.

II. Aansprakelijkheid van werknemers

Dat er tijdens de uitoefening van het werk schade veroorzaakt wordt door een werknemer ten aanzien van zijn werkgever of derden, is niet ondenkbaar. Het gemeen recht bepaalt dat de schadelijdende derde zich dan zal moeten richten tot de aansteller/werkgever. Enerzijds is er artikel 1384, derde lid OBW dat stelt dat de aansteller van de aangestelde(-werknemer) aansprakelijk is voor de door zijn werknemer (buitencontractueel) veroorzaakte schade. Anderzijds is er ook nog de leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon dat bepaalt dat de schadelijder zich niet rechtstreeks kan richten tot de hulppersoon van zijn medecontractant. Naast deze twee leerstukken geldt ook nog een bijzondere regelgeving, opgenomen in artikel 18 WAO. Dit artikel voorziet namelijk in een bijkomende bescherming voor de aangestelde(-werknemer) en bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor de onrechtmatige daden van zijn werknemers. Specifiek zijn er vier omstandigheden waar derden zich onder het oude recht niet rechtstreeks zullen kunnen richten tot de werknemer. Het betreft de eenmalige lichte fout, bedrog (opzettelijke fout), de zware schuld en de herhaalde lichte fout. In die gevallen zal voor de onrechtmatige daden begaan door de aangestelde(-werknemer) enkel de werkgever aansprakelijk gesteld kunnen worden.

Belangrijk: dat de werknemer niet rechtstreeks aansprakelijk gesteld kan worden door derden, betekent evenwel niet dat de werkgever geen verhaal kan uitoefenen. Het zal immers de werkgever zijn die een schadevergoeding zal moeten uitbetalen aan de schadelijdende derde. Nadien zal de werkgever verhaal kunnen uitoefenen op zijn werknemer wanneer deze schade heeft veroorzaakt door bedrog, zijn zware schuld of een herhaalde lichte fout. In die drie omstandigheden zal de werknemer dus wél persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Enkel wanneer er sprake is van een eenmalige lichte fout, die plaatsvond tijdens de uitoefening van het werk, geniet de werknemer van een verregaande immuniteit: in dat geval zal de werkgever de schadeloosstelling aan de derde niet kunnen verhalen op zijn werknemer.

Maar wat dan vanaf 1 januari 2025? Doordat de leer van de quasi-immuniteit verdwijnt zal het voor schadelijdende derden mogelijk zijn om vanaf 1 januari 2025 een rechtstreekse aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen de werknemer. Specifiek betekent dit onder artikel 18 WAO dat een derde zijn vordering kan richten ten aanzien van de werknemer, wanneer deze bedrog heeft gepleegd of een zware schuld of een herhaalde lichte fout heeft begaan. Enkel de bepaling dat de werknemer niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het begaan van een eenmalige lichte fout, blijft in het nieuwe recht overeind. De werknemer zal zich dus minder achter zijn werkgever kunnen verschuilen. Deze nieuwigheid brengt evenwel een onzekere situatie tot stand, aangezien het niet zozeer gemakkelijk zal zijn voor de schadelijder om te bewijzen dat de werknemer een zware fout heeft gemaakt, een veelvuldige/ herhaaldelijke, dan wel een toevallige/eenmalige lichte fout heeft begaan.

Het is aangeraden om deze verruimde aansprakelijkheidsmogelijkheid in hoofde van werknemers in het achterhoofd te houden wanneer werkgevers contracten afsluiten met huidige of toekomstige opdrachtgevers. Er wordt best stilgestaan bij het eventueel opnemen van een beding in de contracten met opdrachtgevers dat de werking van artikel 6.3, §2 NBW uitsluit, om er zo voor te zorgen dat deze geen buitencontractuele vordering kunnen instellen ten aanzien van werknemers.

Wij helpen u graag bij een onderzoek van uw algemene voorwaarden en/of contracten om rekening te houden met de nieuwe wetswijzigingen!

[1] Een vrijwillige schuldeiser is een schuldeiser die op grond van een overeenkomst, afgesloten met de rechtspersoon, een vordering kan instellen ten aanzien van de rechtspersoon.
[2] Een onvrijwillige schuldeiser is een schuldeiser die het slachtoffer is geworden van een onrechtmatige daad. Die onrechtmatige daad dient een andere schade teweeg te brengen dan deze dat veroorzaakt wordt bij de niet-correcte uitvoering van de overeenkomst. Het moet dus gaan over de schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm of van een wettelijke norm.
[3] We spreken van een onrechtmatige daad wanneer een algemene zorgvuldigheidsnorm of een wettelijke of reglementaire bepaling wordt geschonden.
[4] Met "hoedanigheid van bestuurder" wordt bedoeld dat de bestuurder optreedt in naam en voor rekening van de rechtspersoon.
[5] De regels opgenomen in Boek 2 WVV regelen specifiek de overeenkomst tussen een rechtspersoon en haar bestuurders. Het betreft dus een lex specialis, wat betekent dat deze bepalingen voorrang hebben op de regels van Boek 6 NBW. De bestuurders kunnen zich dus geldig beroepen op de aansprakelijkheidsbeperkende regels die opgenomen zijn in het WVV.
[6] Feitelijke bestuurders zijn bestuurders die niet formeel benoemd zijn, maar wel werkelijke bestuursbevoegdheid hebben en uitoefenen.
[7] Hierop geldt evenwel de uitzondering dat zij zich hier niet op kunnen beroepen wanneer de schade het gevolg is van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit, of het gevolg is van een fout die opzettelijk begaan is om schade te veroorzaken.

Ander nieuws

Heeft u een vraag?

Neem vrijblijvend contact op

Bel ons op: +32 (0)11 27 09 30