Op 1 januari 2025 zal het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot buitencontractuele aansprakelijkheid inwerking treden. De nieuwe wetgeving zal van toepassing zijn op de feiten die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding en dus niet op de toekomstige gevolgen van feiten die zich vóór de inwerkingtreding hebben voorgedaan.
Aangezien het nieuwe Boek 6 enkele belangrijke wijzigingen doorvoert, staan wij iedere week stil bij één van deze wijzigingen, zodat u op de hoogte bent van de toekomstige veranderingen.
Fout, schade en oorzakelijk verband zijn dé drie begrippen die de basis vormen van (bijna) ieder buitencontractueel vraagstuk. Evenwel is er in het huidige recht geen wettelijke verankering betreffende de betekenis van deze begrippen. De wetgever brengt hier verandering in door de in de rechtspraak en rechtsleer uiteengezette theorie te verankeren in het nieuwe Boek 6.
Deze week staan we stil bij de verankering van het begrip "Fout" in Boek 6.
Een fout, wat is dat nu?
Onder het oude recht wordt de fout klassiek gedefinieerd aan de hand van twee cumulatieve bestanddelen, namelijk het objectief en het subjectief element. Het objectief element slaat op de onrechtmatige daad die iemand pleegt, terwijl het subjectief element verwijst naar de toerekenbaarheid en schuldbekwaamheid van de persoon die een fout heeft gesteld. Het objectief element kan op twee manieren ingevuld worden; ofwel schendt iemand een wettelijke regel, ofwel een algemene zorgvuldigheidsnorm. Deze verduidelijking van het foutbegrip vinden we niet terug in de artikelen 1382-1386bis OBW. Om het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht vanaf 2025 duidelijk, maar ook volledig in de wet te implementeren, heeft de wetgever ervoor gekozen om het foutbegrip in enkele artikelen uiteen te zetten. Op één punt na verandert er inhoudelijk niets. Vanaf 1 januari moet er namelijk (in het algemeen) enkel sprake zijn van het objectief element opdat er sprake is van een fout. Enkel in specifieke aansprakelijkheidsgevallen zal het vereist zijn dat ook het subjectief element vaststaat opdat er sprake zou zijn van een fout.[1] We nemen dus niet volledig afscheid van het subjectief element.
Wat de artikelen betreft zien we dat artikel 6.5 NBW een bevestiging vormt van het algemeen beginsel van het aansprakelijkheidsrecht zoals we het kennen, namelijk dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Vervolgens bepaalt artikel 6.6 NBW wanneer we nu juist van een fout spreken. De eerste paragraaf vormt de basis: er is sprake van een fout wanneer er ofwel een wettelijke regel geschonden wordt (en deze een bepaald gedrag oplegt of verbiedt), ofwel wanneer een algemene zorgvuldigheidsnorm, die in het maatschappelijk verkeer geldt, geschonden wordt. Het moet daarbij gewoon gaan om een fout; artikel 6.6 NBW maakt geen onderscheid tussen een gewone of een opzettelijke fout. In de tweede paragraaf verduidelijkt artikel 6.6 NBW wanneer er sprake is van een schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm. Hier hanteert de wetgever als maatstaf het gedrag dat overeenkomt met het gedrag gesteld door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst. Als deze persoon in dezelfde situatie de gedragsfout niet zou zijn begaan, dan is er sprake van een schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm, en dus sprake van een fout. Om die beoordeling te ondersteunen bevat het tweede lid enkele criteria waarmee er rekening gehouden kan worden. Deze criteria dienen ook als hulpmiddel voor de rechter tijdens zijn beoordeling. Let wel: deze criteria zijn niet exhaustief en niet cumulatief – ze zijn gewoonweg een eerste richtlijn.
De criteria zijn:
1° de redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag;
2° de evenredigheid van het risico dat de schade zich voordoet, haar aard en haar omvang ten opzichte van de inspanningen en maatregelen nodig om haar te vermijden;
3° de stand van de techniek en van de wetenschappelijke kennis;
4° de eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken;
5° de beginselen van goed bestuur en goede organisatie
Het nieuwe boek 6 voorziet ook in twee artikelen met betrekking tot de gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout. De meest bekende uitsluitingsgrond is opgenomen in artikel 6.7 NBW, namelijk overmacht. Indien het onmogelijk is om een toepasselijke gedragsregel na te leven, dan zal er sprake zijn van overmacht. Zij die een gedragsregel schendt omdat men in de onmogelijkheid verkeert de gedragsregel na te leven, zal niet aansprakelijk geacht worden tenzij de onmogelijkheid aan zijn fout te wijten is. Om deze onmogelijkheid te kunnen beoordelen zal er rekening gehouden worden met het onvoorzienbare of onvermijdbare karakter van het feit dat ertoe geleid heeft dat de naleving van de regel werd verhinderd. De persoon die zich in een staat van overmacht verkeerde zal vervolgens niet verplicht zijn om de door de fout veroorzaakte schade te vergoeden. Tot slot is er artikel 6.8 NBW dat een overkoepelend artikel vormt met betrekking tot de gronden die de aansprakelijkheid voor fout uitsluiten. De rechter dient te oordelen of de voorliggende feiten aan de voorwaarden voldoen opdat de uitsluitingsgrond succesvol ingeroepen en toegekend kan worden.[2]
Een persoon zal niet aansprakelijk zijn wanneer;
1° wanneer hij een onoverwinnelijke dwaling begaat, in feite of in rechte;
2° wanneer hij ingevolge fysieke of psychische dwang onmogelijk de in de wet bepaalde gedragsregels kan naleven;
3° wanneer een noodtoestand hem ertoe brengt een belang te vrijwaren dat aan een ernstig en dreigend gevaar is blootgesteld en waarvan de waarde hoger is dan het belang dat hij prijsgeeft;
4° wanneer hij handelt op grond van een bevel van de wet of van de overheid, tenzij dit bevel klaarblijkelijk onwettig is;
5° wanneer hij handelt uit wettige verdediging doordat een verweer noodzakelijk is ingevolge een onrechtmatige aantasting van zijn fysieke integriteit of een acute dreiging hiervan en dit verweer proportioneel is aan deze aantasting of dreiging;
6° wanneer de benadeelde geldig heeft toegestemd in de aantasting van belangen waarover deze kon beschikken.
Er kan dus geconcludeerd worden dat de wetgever erin geslaagd is om de gekende principes betreffende de fout uiteen te zetten in vier artikelen van het nieuwe boek 6. Het betreft dus vooral een bevestiging en implementatie van het foutbegrip zoals we het reeds kennen.