Nieuws

Nieuw Boek 6: Het oorzakelijk verband

31/12/2024

Op 1 januari 2025 zal het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot buitencontractuele aansprakelijkheid inwerking treden. De nieuwe wetgeving zal van toepassing zijn op de feiten die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding en dus niet op de toekomstige gevolgen van feiten die zich vóór de inwerkingtreding hebben voorgedaan.

Aangezien het nieuwe Boek 6 enkele belangrijke wijzigingen doorvoert, staan wij iedere week stil bij één van deze wijzigingen, zodat u op de hoogte bent van de toekomstige veranderingen.

Fout, schade en oorzakelijk verband zijn dé drie begrippen die de basis vormen van (bijna) ieder buitencontractueel vraagstuk. Evenwel is er in het huidige recht geen wettelijke verankering betreffende de betekenis van deze begrippen. De wetgever brengt hier verandering in door de in de rechtspraak en rechtsleer uiteengezette theorie te verankeren in het nieuwe Boek 6.

Deze week staan we stil bij de verankering van het begrip "Oorzakelijk verband" in Boek 6.

Hoe bepalen we nu het oorzakelijk verband?

 

In het huidige recht zal er geen kant en klaar antwoord te vinden zijn op deze vraag daar de artikels 1382-1386bis OBW de principes van het oorzakelijk verband niet uiteen zetten. De rechtspraak en rechtsleer stellen dat het oorzakelijk verband bepaald wordt aan de hand van de conditio sine qua non-test. Deze test gaat na of de begane fout een noodzakelijke voorwaarde is van het ontstaan van de schade. De concrete schade en de concrete omstandigheden waarin de schade zich heeft voorgedaan zijn belangrijk om rekening mee te houden. De conditio sine qua non-test loopt hand in hand met de equivalentieleer. Die leer bepaalt dat alle oorzaken in een feitenrelaas gelijkwaardig zijn, en dus in gelijke mate de aansprakelijkheid met zich mee brengen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het rechtstreeks of onrechtstreeks karakter van het oorzakelijk verband, of het daadwerkelijke belang dat iedere verschillende oorzaak had tot het doen ontstaan van de schade. Dit betekent dat de begane fout dus niet de rechtstreekse, noch de enige of enige mogelijke oorzaak van de schade moet zijn.

Verder wordt in geval van foutaansprakelijkheid ook gekeken naar het rechtmatig alternatief. Men dient specifiek na te gaan wat de schadeveroorzaker had moeten doen om rechtmatig te handelen. Bij het nagaan hiervan mag de rechter niet de historiek van het schadegeval, noch de omstandigheden wijzigen. Wanneer men dus probeert te bepalen of de schade alsnog zou zijn ontstaan indien het rechtmatig alternatief had plaatsgevonden, dient het feitenrelaas volledig gelijk te blijven.


De wetgever heeft getracht om deze principes min of meer in grote lijnen te verankeren in het Nieuwe Boek 6, maar heeft ook kleine wijzigingen doorgevoerd.


Artikel 6.18, §1, eerste lid NBW legt het principe van de noodzakelijke voorwaarde vast. Een feit zal gezien worden als de noodzakelijke voorwaarde indien de schade zonder dit feit – in de concrete omstandigheden ten tijde van het schadegeval – zich niet zou hebben voorgedaan zoals het zich nu heeft voorgedaan. Het tweede lid voert iets nieuws in, namelijk de voldoende voorwaarde. Boek 6 bepaalt dat indien een feit niet gekwalificeerd kan worden als een noodzakelijke voorwaarde, gewoonweg omdat één of meer andere gelijktijdige feiten (afzonderlijk of samen) een voldoende voorwaarde vormen voor de schade, dat het feit dan alsnog als een oorzaak aanschouwd kan worden. Dit betekent dat de samenloop van gelijktijdige feiten tot aansprakelijkheid kan leiden onder artikel 6.18, §1, tweede lid NBW.

In het huidige recht wordt de equivalentieleer vaak bekritiseerd omdat lange causale ketens met betrekking tot feiten die een beperkte rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de schade, niet doorbroken kunnen worden. Ieder feit wordt immers als gelijkwaardig aanschouwd, en brengen in gelijke mate de aansprakelijkheid met zich mee. De wetgever heeft hier evenwel toch aan proberen tegemoetkomen. In artikel 6.18, §2 NBW bepaalt de wetgever dat als het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is, dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesprokenpersoon, dat er dan geen sprake zal zijn van aansprakelijkheid.

Door deze bepaling kan de rechter – in uitzonderlijke gevallen – besluiten dat een feit geen aansprakelijkheid doet ontstaan. Tijdens zijn beoordeling kan de rechter in het bijzonder rekening houden met enerzijds het onwaarschijnlijke karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het tot aansprakelijkheid leidende feit, en anderzijds met de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. Deze beoordeling vereist dus een marginale toetsing, waarbij aan de rechter reeds twee beoordelingscriteria aangereikt worden. Deze twee criteria zijn evenwel niet limitatief: ze beletten de rechter niet om met andere elementen rekening te houden. Op deze manier beperkt de wetgever via artikel 6.18, §2 NBW de verregaande slachtoffer vriendelijkheid die de conditio sine qua non-test bracht onder het huidige recht, door nu in de wet te bepalen dat het voor de rechter mogelijk is om lange causale ketens af te breken.

Ander nieuws

Heeft u een vraag?

Neem vrijblijvend contact op

Bel ons op: +32 (0)11 27 09 30